Celestinus V: de paus van ‘il gran rifiuto’
|In de film ‘Habemus Papam’ van Nanni Moretti uit april 2011 zien we hoe een kardinaal tijdens een conclaaf bij elke nieuwe telling zijn naam steeds vaker hoort noemen en het daar heel benauwd van krijgt. Hij wordt gekozen en vlak voordat hij in vol ornaat het beroemde balkon van de Sint Pieter op moet, vlucht hij – niet opgewassen tegen zo’n zware taak – ‘in Urbem et Orbem’ : de Stad en daarmee de Wereld in, gekleed als een leek, opgaande in de massa. En op de Ponte Sant’ Angelo zingt Mercedes de Sosa ‘Todo cambia’.
Twee jaar later na het verschijnen van deze film verbaasde Paus Benedictus XVI diezelfde Stad en Wereld door te verklaren dat hij zichzelf niet meer in staat achtte het pausschap te vervullen en zijn ambt te willen en te zullen neerleggen. Een schok ging door de wereld. Kon een paus dat doen? En had in de geschiedenis een paus dat ooit eerder gedaan? Als je je verdiept in de geschiedenis van de pauselijke abdicatie, dan is er één naam die prominent opduikt en dat is die van Celestinus V, die in 1294 het pauselijk ambt na drie maanden neerlegde om zich geheel terug te kunnen trekken in zijn kluizenaarsbestaan, het leven dat hij tot op hoge leeftijd voor zijn roeping tot het Pausdom had geleid.
Wie was deze Celestinus? Hoe werd hij Paus en vooral, wie of wat bezielde hem om afstand te doen van dat heilige ambt?
Celestinus werd rond 1210 in de Molise geboren als Pietro Angelerio. In zijn vroege jeugd verbleef hij al in een benedictijner klooster. In 1239 trok hij zich voor het eerst terug in en afgelegen grot in de monte Morrone, waar hij ook zijn bijnaam aan te danken heeft: Pietro da Morrone. Kort daarna vertrok hij naar Rome voor zijn priesterstudie. In 1241 trok hij weer de Morrone in. Hij wilde niets anders dan rust, vrede en de eenzaamheid van zijn kleine cel. Legendarisch waren zijn boetedoeningen: het vasten, het waken, urenlang knielend bidden en het dragen van ruwe boetegordels onder zijn pij.
Twee maal onderbrak hij zijn eenzaamheid voor een ander doel. In 1244 stichtte hij een congregatie, die door Paus Gregorius X erkend werd als tak van de Benedictijner orde: de ‘Fratri di Pietro da Morrone’ (Broeders van Pietro da Morrone), ontstaan in de Eremo di Sant’ Onofrio al Morrone, bij Sulmona, de plek waar hij het liefste kwam. De orde kreeg de naam ‘Celestijnen’. In 1273 trok hij te voet naar Lyon in Frankrijk. Daar werd hetTweede Concilie van Lyon voorbereid. Hij wilde daar voorkomen dat de door hem gestichte orde verboden zou worden. En de missie had succes, vooral vanwege zijn grote faam.
In alle andere jaren leidde hij een teruggetrokken bestaan, althans, dat probeerde hij. Al snel werd het voor hem praktisch onmogelijk om onopgemerkt te blijven en zijn kluizenaarsbestaan werd regelmatig verbroken door een toeloop van mensen, die zich aangetrokken voelde tot zijn vroomheid of zijn manier van leven en dus zijn voorbeeld wilde volgen. Hij vertrok steeds weer naar een nieuw kluizenaarsoord, in de continue zoektocht naar verdergaande eenzaamheid. Hij dacht waarschijnlijk dat hij de rest van zijn leven op die manier zou slijten, maar daar gebeurde iets onverwachts…
Op 4 april 1292 stierf Paus Nicolaas IV onverwacht. Diezelfde maand nog ving het conclaaf aan, dat toentertijd uit slechts 12 kardinalen bestond. Van die twaalf kwamen er twee uit de familie Colonna en drie uit de familie Orsini. De kardinalen kwamen vele keren bijeen in Rome, op steeds weer andere plekken. Maar het wilde niet lukken om de nodige stemmen voor één kardinaal te krijgen. Er brak een pestepidemie uit in Rome en het conclaaf moest worden ontbonden. Eén kardinaal stierf zelfs aan de pest en zo waren er nog maar elf over. Het duurde meer dan een jaar voordat het conclaaf weer bij elkaar kwam, want er was inmiddels grote onenigheid ontstaan over de plek: Rome of Rieti. Een compromis werd gevonden in de stad Perugia.
Op 18 oktober 1293 kwam het conclaaf weer bijeen. Maar het lukte niet om een paus te vinden, want er was een grote breuk tussen de aanhangers van de leden van de familie Colonna en de andere kardinalen. Dit ging maanden zo door. De onvrede bij het volk en in kerkelijke kringen over het aanhouden van de sede vacante groeide.
In maart 1294 waren de besprekingen gaande tussen Karel II van Anjou, koning van Napels, en Jacobus van Aragon, om de zaken te regelen na de Siciliaanse Vespers. Men stond op het punt om een verdrag te bereiken en daar had Karel van Anjou de steun van de paus voor nodig. En dat was nu vanwege de patstelling in het conclaaf onmogelijk.
Noodgedwongen begaven Karel II en zijn zoon Karel Martel zich naar Perugia, met het doel om bij de kardinalen aan te dringen op een spoedige pauskeuze. Zijn binnenkomst in de zaal waar het heilige college verzameld was riep de afkeuring op van alle kardinalen en de koning werd naar buiten gejaagd, vooral door het optreden van kardinaal Benedetto Caetani (de latere Bonifatius VIII). Deze gebeurtenis heeft hoogstwaarschijnlijk de kardinalen er wel toe doen besluiten om nu maar eens zo snel mogelijk een eind aan de sede vacante te maken.
Intussen had Pietro da Morrone “zware straffen” voorspeld aan de kerk, als die niet onmiddellijk zou voorzien in de keuze van haar herder. De voorspelling werd gestuurd naar kardinaal Malabranca, die hem onder de aandacht van de andere kardinalen bracht, waarbij hij de kluizenaar voordroeg als Paus: zijn ascetische persoonlijkheid, mystiek en uiterste religiositeit was in heel Europa bekend en iedereen sprak over hem met veel respect. De kardinaal moest wel zijn uiterste best doen om het verzet vanuit het heilig college tegen een niet-kardinaal als kandidaat weg te nemen. Maar op 5 juli 1294, na 27 maanden conclaaf, kwam de naam Pietro Angelerio da Morrone unaniem naar boven.
Door de unanieme keuze voor een eenvoudige kluizenaar, geheel gespeend van bestuurlijke ervaring en aan wie de problematiek van de Heilige Stoel totaal vreemd was, hoopten de kardinalen waarschijnlijk de publieke opinie en de meest machtige monarchieën het zwijgen op te leggen, gezien de onmogelijkheid om een kardinaal te kiezen waar iedereen het mee eens was. Maar het is ook mogelijk dat men dacht – ieder op zijn eigen manier – de oude kluizenaar in zijn onervarenheid makkelijk te kunnen beïnvloeden en zo de kerk beter bij te sturen en er zelf beter van te worden.
In juli 1294 begeven drie geestelijken zich naar Pietro da Morrone. Zij knielen voor hem, hij knielt als in een reflex voor hen. Op het moment dat zij hem vertellen dat hij tot Paus gekozen is, barst hij in bidden uit voor de crucifix. Dan verklaart hij, met zichtbare bezorgdheid en lijden, de verkiezing te accepteren.
Onmiddellijk nadat de keuze voor de nieuwe paus bekend gemaakt was, vertrok Karel II uit Napels en hij was de eerste die de geestelijke bereikte. In een zadel op een ezel gehesen, begeleid door een koninklijke escorte, vertrok Pietro naar Aquila (nu l’Aquila geheten), waar hij het hele heilige college bijeen had geroepen.
Op 29 augustus 1294 werd Pietro, meer dan 84 jaar oud, in de door hem gestichte kerk Santa Maria di Collemaggio tot Paus gekroond (tot 1978 werden Pausen nog gekroond) en nam de naam Celestinus V aan.
Zijn eerste officiële daad was de uitgave van een bul, waarin hij een volledige aflaat beloofde aan iedereen die, na gebiecht en berouw getoond te hebben over de eigen zonden, de Santa Maria di Collemaggio zou binnengaan op 28 augustus vanaf de Vespers tot 29 augustus zonsondergang. Zo werd ‘La Perdonanza’ (het Pardon) ingesteld, een religieuze viering die vooruitliep op het eerste Jubeljaar van 1300.
Een te zware taak
Op 18 september 1294 riep hij zijn eerste (en enige) consistorie bijeen, de vergadering van paus en kardinalen, waarin hij dertien nieuwe kardinalen benoemde, waarvan er geen een Romeins was: zeven Fransen en een flink aantal Benedictijnen, op advies van Karel II van Anjou, op wie hij zich helemaal verliet. Een ander advies van Karel dat hij opvolgde was het verplaatsen van de pauselijke zetel van Aquila naar Napels, in Castel Nuovo, waar een klein eenvoudig kamertje werd ingericht, waar hij zich kon terugtrekken om te bidden.
De Paus werd niet alleen beschermd door Karel II, maar in feite ook door hem gegijzeld, in zoverre, dat veel van de pauselijke beslissingen direct beïnvloed waren door de Anjou-koning. En waarschijnlijk is hij, stukje bij beetje, in de loop van vele meditaties, tot de beslissing gekomen om zijn taak neer te leggen. Daarin werd hij ondersteund door de mening van kardinaal Benedetto Caetano, expert in het kerkelijk recht, die een abdicatie van het pontificaat als volledig legitiem beschouwde. Celestinus V was natuurlijk totaal onervaren in het ‘managen’ van de kerk en dat zorgde, samen met een aanzienlijke onwetendheid (in de consistorie werd sinds zijn aantreden vulgair Latijn gesproken in plaats van klassiek Latijn, omdat hij het niet goed beheerste) voor grote verwarring zorgde in het bestuurlijk apparaat.
Op 13 december 1294, ongeveer 4 maanden na zijn kroning, liet Celestinus, ondanks vele pogingen van Karel II om hem daarvan af te houden, de tekst van de aftreden voorlezen. Eind december 1294 vond het conclaaf plaats in het Castel Nuovo in Napels en de kardinalen kiezen Caetani tot Paus. Hij is 64 jaar en kiest de naam Bonifatius VIII.
Gevangen
Caetani, die Celestinus had geholpen bij zijn aftreden, vreesde een schisma wanneer de francofiele kardinalen Celestinus terug zouden willen plaatsen op de troon. Hij gaf daarom instructies om Celestinus te bewaken, om te voorkomen dat hij ontvoerd zou worden. Celestinus werd echter door enkele kardinalen die hij zelf had aangesteld ingelicht en probeerde te vluchten richting het oosten naar zijn kluis op de Morrone en verder naar de Gargano, om daar in te schepen naar Griekenland. Maar op 16 maart 1295 wordt Celestinus bij Santa Maria di Merino gevangen genomen. Celestinus probeert nog tevergeefs gehoor te vinden bij Caetani, met het verzoek hem te laten gaan, maar Caetani blijft bij zijn besluit.
Sommige verhalen vertellen, dat Celestinus, toen hij weg werd gedragen, zou hebben gefluisterd:
“Intrabis ut vulpes, regnabis ut leo, morieris ut canis” (Je zult binnenkomen als een wolf, regeren als een leeuw en sterven als een hond), maar het zachte karakter en de aangeboren goedheid van Celestinus lijken daarmee niet te stroken.
Celestinus werd opgesloten in het kasteel van Fumore, in het territorium van Caetani. Op 19 mei 1296 stierf hij, waarschijnlijk verzwakt door de ontvoering en de gevangenschap.
In 1313 werd hij al heilig verklaard. Velen zagen in hem een echte heilige, die de Kerk weer kon terugbrengen naar haar ware vorm, de kerk van Christus, in plaats van een wereldlijke kerk die gevangen zat in het web van politieke intriges. Maar tegen zo’n taak was de integere, charismatische paus niet opgewassen.
Celestinus werd aanvankelijk begraven in de buurt van Ferentino, in de Celestiniaanse abdij, die onder het moederklooster Sant Spirito al Morrone viel. Later werden zijn resten overgebracht naar de Santa Maria di Collemaggio in l’Aquila, de kerk die hij zelf had gesticht. Toen die kerk in 2009 zwaar getroffen werd door de aardbeving, bleven de resten van Celestinus als door een wonder ongedeerd en werden ze door brandweerlieden in veiligheid gesteld. Zolang de Collemaggio nog in restauratie is, is Celestinus tijdelijk te bezoeken in de kapel van de basilica di San Giuseppe Artigiano in l’Aquila.
Hoewel Celestinus snel heilig verklaard werd, werd zijn abdicatie niet door iedereen met enthousiasme ontvangen. Dante noemde hem “colui che fece per viltade il gran rifiuto” (hij die uit lafheid de grote weigering verrichtte) en plaatste hem voor straf in zijn Divina Commedia in de eerste cirkel van de hel.
Of die gran rifiuto juist Paus Benedictus XVI inspireerde tot zijn keuze om af te treden, dat kunnen we niet met zekerheid zeggen. Feit is wel, dat deze paus tot tweemaal het graf van zijn ‘voorganger in rifiuto’ bezocht en hem zijn pallium gaf, symbool voor het pausschap. Legde hij daarmee toen al symbolisch zijn pausschap af of wilde hij aan Celestinus alleen maar zeggen dat hij – ondanks zijn aftreden – voor altijd paus was? Wie zal het zeggen.